Kennisbank Strafrecht Aanhouding Bevel tot aanhouding

Bevel tot aanhouding

Het bevel tot aanhouding

De onderzoeksrechter beslist soeverein over de eventuele aflevering van een bevel tot aanhouding, dit op vordering van het parket, en slechts nadat de onderzoeksrechter de verdachte aan een verhoor heeft onderworpen. In de meeste gevallen zal de verdachte reeds voordien een verklaring voor de politie afgelegd hebben, maar toch kan de onderzoeksrechter slechts een beslissing nemen nadat hij persoonlijk ook de verdachte heeft verhoord.

De rechten die de verdachte geniet in kader van dit verhoor, worden weergegeven in de kennisbank onder het artikel Het verhoor: Categorie IV: Verhoor als verdachte die van zijn vrijheid werd beroofd.

Tegen de beslissing tot het afleveren van een aanhoudingsmandaat, staat geen enkel rechtsmiddel open: noch hoger beroep, noch cassatieberoep. (art. 17 WVH)

De onderzoeksrechter kan op elk moment het bevel tot aanhouding opheffen. (art. 25, §1 WVH) Daarnaast zal ook een controle uitgeoefend worden op de voorlopige hechtenis door de raadkamer (zie artikel 2. De raadkamerprocedure: controle op de voorlopige hechtenis)

De voorhechtenis

Het bevel tot aanhouding houdt in dat de verdachte in voorhechtenis wordt geplaatst. In de meeste gevallen wordt deze voorhechtenis ten uitvoer gebracht in de gevangenis, maar tegenwoordig kan een onderzoeksrechter ook beslissen tot een aanhouding onder de modaliteit van elektronisch toezicht. Dit houdt in dat de aangehoudene door het dragen van een enkelband wordt gemonitord, en dat hij zijn woning op geen enkele manier mag verlaten. Dit geldt 24u op 24u en 7 dagen op 7.

De voorwaarden om iemand aan te houden

Het afleveren van een aanhoudingsmandaat is geen straf. Het betreft een preventieve maatregel die wordt genomen in afwachting van verder onderzoek. Het afleveren van een aanhoudingsmandaat is een zeer verregaande maatregel die slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden gehanteerd. Enkel wanneer men als verdachte voorwerp uitmaakt van een onderzoek, en wanneer de noodwendigheden van het onderzoek niet anders toelaten, kan een verdachte aangehouden worden. De materiële voorwaarden om een verdachte aan te houden zijn de volgende:

1. Het bevel tot aanhouding kan slechts worden afgeleverd indien de strafwet voor het feit waarvan men verdacht wordt, een correctionele hoofdgevangenisstraf van één jaar of meer voorziet (Art. 16, §1, eerste lid WVH).

2. Er dienen ernstige aanwijzingen van schuld aanwezig te zijn lastens de verdachte. Een aanwijzing van schuld krijgt een minder strenge invulling dan een bewijs voor een correctionele rechtbank, maar er mag dus principieel geen inbreuk zijn op het vermoeden van onschuld. (Art. 16, §5 WVH)

3. De volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid (Art. 16, §1 WVH)

De invulling van het begrip ‘openbare veiligheid’ kan op twee manieren ingevuld worden naargelang de ernst van de feiten waarvan men verdacht wordt.

– Wanneer de maximumstraf van de feiten waarvan men verdacht wordt de 15 jaar opsluiting te boven gaat (dit zijn de meest ernstige misdrijven in het strafwetboek), zijn er geen limitatief opgesomde criteria voor de invulling van het begrip ‘openbare veiligheid’.

– Wanneer de maximumstraf van de feiten waarvan men verdacht wordt de 15 jaar opsluiting niet te boven gaat (zoals de meeste misdrijven in het strafwetboek), zijn de gronden voor de aanhouding en voorlopige hechtenis limitatief opgesomd:

– a. het recidivegevaar
– b. het vluchtgevaar
– c. het collusie- en obstructiegevaar

Deze voorwaarden zijn niet cumulatief. Het volstaat zodoende dat één van de gevaren aanwezig is. Het recidivegevaar houdt het gevaar in dat de verdachte, bij vrijlating, nieuwe misdrijven zou plegen.

Het vluchtgevaar houdt het gevaar in dat de verdachte, bij vrijlating, zou pogen zich aan het gerecht te onttrekken. Dit gevaar wordt meestal weerhouden als de verdachte over geen vast adres beschikt.

Het collusiegevaar houdt het gevaar in dat de verdachte, bij vrijlating, zich zou verstaan met derden die niet op de hoogte mogen worden gebracht van het lopende onderzoek. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als er nog op te sporen medeverdachten gewaarschuwd kunnen worden.

Het obstructiegevaar houdt het gevaar in dat de verdachte, bij vrijlating, het onderzoek zou kunnen dwarsbomen door bijvoorbeeld bewijsmateriaal te laten verdwijnen.

Vrijheid onder voorwaarden

Naast de mogelijkheid tot aanhouding, uit te voeren in de gevangenis dan wel onder de modaliteit van elektronisch toezicht, beschikt de onderzoeksrechter ook over de mogelijkheid de verdachte in vrijheid te stellen onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn niet limitatief opgesomd in de wet. De voorwaarde dat de verdachte ter beschikking zal blijven van het verdere onderzoek, is evenwel evident.

De vrijheid onder voorwaarden wil namelijk niet zeggen dat de verdachte wordt vrijgesproken. Hij of zij dient in afwachting van verder onderzoek niet aangehouden te blijven. Op het einde van het onderzoek zal de raadkamer evenwel beslissen of er voldoende bezwaren lastens de verdachte werden verzameld. De raadkamer kan het dossier dan doorverwijzen naar de Correctionele rechtbank, waar geoordeeld wordt over schuld en strafmaat.

Het bevel tot aanhouding moet aan de verdachte worden betekend binnen de 48 uren vanaf het ogenblik dat de verdachte van zijn of haar vrijheid werd beroofd. (art. 18, §1 WVH) Men wordt van zijn of haar vrijheid beroofd, wanneer men niet meer beschikt over de vrijheid van komen en gaan. Meestal zal dit samenvallen met het moment waarop de politie iemand staande houdt. Bij gebrek aan de betekening van het bevel tot aanhouding binnen de 48 uren na vrijheidsbeneming, zal de verdachte onmiddellijk in vrijheid moeten worden gesteld.

Op zoek naar een advocaat strafrecht?

Tijdens een eerste consultatie wordt uw probleem besproken, waarbij onze advocaten het juridische kader schetsen en de mogelijke oplossingen overlopen.

MAAK EEN AFSPRAAK